
Gisteravond lag ik in bed te woelen, met een hoofd vol gedachten. Heel even overwoog ik mijn laptop erbij te pakken, maar ik deed het niet. Ik heb al een tijdje moeite met slapen en wilde mezelf dwingen om tot rust te komen. Achteraf baal ik, want de inspiratie van dat moment is alweer een beetje vervlogen.
Ik was aan het nadenken over iets confronterend: dat ik zelf ook gediscrimineerd heb. En dat ik in de afgelopen twintig jaar enorm veranderd ben. Ik ben van het ene uiterste naar het andere gegaan. Hoe kan dat eigenlijk?
Mijn gedachten gingen terug naar de pandemie in 2020. Een tijd waarin er een soort tweedeling ontstond: wappies tegenover ‘het normale volk’. In het begin werd vooral gedacht dat wappies dom waren. Maar al snel bleek dat ook hoogopgeleiden in complottheorieën konden geloven. Dus waar ligt het dan aan?
Ik trok mijn eigen conclusie: mensen geloven wat het beste past bij hun eigen agenda. Het heeft vaak niets te maken met waarheid of feiten. We zijn in de basis gewoon… simpel. We denken niet zoveel na als we denken. We willen erkenning, bevestiging en ergens bij horen.
Opvallend vond ik dat vooral mensen die vaak uitgingen, zich verzetten tegen de maatregelen. Terwijl ik, als chronisch zieke patiënt, de maatregelen juist prima vond. Ik ervoer meer vrijheid dan ik in jaren had gehad. Voor mij was het dagelijkse leven vóór corona al beperkend. Bij elke griep lag ik weken plat met ontstekingen, waar anderen na vijf dagen weer bovenop waren. De angst om ziek te worden was constant aanwezig. En ineens leefde de wereld een tijdje op mijn tempo.
In het begin van de pandemie was er nog een gevoel van verbondenheid. Klappen voor de zorg, medeleven. Totdat mensen zelf dingen moesten inleveren. Toen veranderde het. En dat was pijnlijk om te zien. De mens is maar beperkt bereid om iets voor een ander over te hebben. Dat is iets wat je als chronisch patiënt op een harde manier leert. Zolang het niet te veel van mensen vraagt, vinden ze alles zielig. Maar zodra ze zelf iets moeten opgeven, is het snel klaar.
Enfin, terug naar die ‘tokkies’ en ‘wappies’. In mijn vorige blog schreef ik dat ik twintig jaar geleden nooit had gedacht dat ik het ooit voor Wilders zou opnemen. En toch is het gebeurd. Hoe ben ik in twintig jaar tijd zo veranderd?
Er gingen allerlei gedachten door me heen. Heb ik nu een andere agenda dan toen? Twintig jaar geleden was ik een jonge vrouw, met een uiterlijk dat als ‘buitenlands’ werd gezien. En ik was ook nog gewoon… basic. Ik plaatste mezelf in die groep. Ik dacht: ik moet tegen Wilders zijn, want Wilders is tegen mij. Ik dacht er verder niet veel over na. Ik was jong, en politiek zei me weinig. Drie keer niks, eigenlijk. Ook dát verandert kennelijk met de jaren.
Of ik nu het juiste standpunt heb of niet — dat weet ik niet. En of het de absolute waarheid is? Waarschijnlijk niet. Maar wat ik wel zie, is dat om te veranderen, moet je kunnen reflecteren en vragen aan jezelf te durven stellen. Moedig genoeg zijn om fouten in te zien en je mening aan kunnen passen. Hoeveel oude versies van mezelf zijn er al gestorven om ruimte te maken voor iets nieuws? Het mooie van het leven vind ik dat je oude versies van jezelf kan laten sterven, om weer tot leven te komen. Een ave fenix. Het leven is een constante verandering in plaats van dat het iets constant is. Veranderingen zijn juist het constante in het leven.
We hoeven niet allemaal gelijk te zijn. We hoeven het niet over alles eens te zijn. We zijn allemaal anders. We hebben andere behoeften, andere ervaringen. En toch kunnen we naast elkaar bestaan. In ieder geval: ik zie dat in mijn eigen omgeving, met vrienden en familie. De wereld als geheel? Daar twijfel ik over.
Wat ik hiermee eigenlijk wil zeggen is: Er bestaan geen 'tokkies of wappies'. Er bestaan geen laag of hoog opgeleiden. Het is enkel 'bestaan'. En dat is voldoende. Het maakt niet uit wie of wat we zijn. Het doet er toe dat we er zijn.
We zouden echt meer naar elkaar moeten luisteren. Iedereen doet ertoe. Met veroordelen komen we nergens. Het leidt ons juist af van het echte doel. Het met elkaar kunnen doen.
En dat er nu mensen in de regering zitten die een bepaalde groep kiezers wegzetten als ‘dom’ of ‘racistisch’, en hun stem daarom niet serieus nemen — dat is niet uit te leggen. Dat zou niet eens mogen. Het gaat niet om wie gelijk heeft. Het gaat om samenleven. Het gaat om gehoord worden en om samen tot oplossingen komen. Iedere stem telt. Niet alleen de stem die jou goed uitkomt of past binnen jouw agenda. Het is niet het een of het andere. Het is samen komen. Het gaat om luisteren.
Misschien is het tijd om te stoppen met onderscheid maken. En te beginnen met kijken naar wat we wél gemeen hebben. Ook al zijn we het niet met elkaar eens. Uiteindelijk willen we allemaal gehoord worden.